Ik moet zeggen dat ik met enige reserve aan dit achtste boek van David Mitchell begon. Zou deze dikke pil wel echt de moeite waard zijn en niet het equivalent zijn van dat boek ‘Telegraph Avenue‘ van Michael Chabon?
Er lijken, afgezien van de titel, op het eerste oog namelijk nogal wat overeenkomsten te zijn tussen beide boeken. Beide vormen ze een dikke pil en zijn ze de langverwachte nieuwste worp van een schrijver die ik elk met minimaal één boek heel hoog heb zitten: Chabon’s ‘WonderBoys‘ was meer dan kostelijk en van ‘Cloud Atlas‘ waag ik zelfs te beweren dat dit het allerbeste boek is van de afgelopen decennia (en een echte moderne klassieker).
Maar óók lijken de schrijvers veel dichter bij zichzelf gebleven te zijn met een veel conventioneler boek. Gebruikte Chabon zijn boek om zijn liefde voor platen (het verhaal gaat onder meer over een wegkwijnend platenzaakje, waarin vele namen van elpees voorbij komen; consequent aangeduid met naam, artiest, platenlabel en jaar van uitgifte) te demonstreren, iets vergelijkbaars lijkt Mitchell te doen met een blijkbare liefdesbetuiging aan de muziek uit zijn jeugd, verpakt in een relaas rond een fictieve popband in de late jaren ’60 van de vorige eeuw.
Nu wil het geval dat het boek ‘Telegraph Avenue’ me al met al uiteindelijk toch enigszins tegenviel. Op zijn best kon je genieten van de vaak sprankelende schrijfstijl, de vele geestige passages en een op zich best nog boeiend verhaal, maar het geheel was helaas te vaak bedolven onder bergen overbodige woorden, waarin Chabon volledig doorsloeg in het met je willen delen van al zijn kennis over de popmuziek.
Ik hoopte dus maar dat mijn eindbeoordeling van ‘Utopia Avenue’ niet soortgelijk zou zijn. Zou dit boek ook zo’n topzwaar monster zijn? Het antwoord is gelukkig een ronkend ‘Nee’. Want daarvoor is Mitchell gewoon een veel te goede schrijver! Hij weet het relaas over de opkomst en snelle ondergang van de virtuoze band ‘Utopia Avenue’ van begin tot eind enorm boeiend te houden. Drie van de vier bandleden (èn de manager) hebben om en om het woord in de hoofdstukken die steeds de naam dragen van een door hun geschreven liedje op de twee albums die Utopia Avenue zal uitbrengen in de twee jaar dat het bestaat (en één album dat nooit uitgebracht is). Het fraaie is ook nog eens dat de schrijfstijl van die hoofdstukken hun persoonlijkheid weerspiegelt. Mede hiermee worden de personages prachtig en zeer geloofwaardig tot leven gebracht en allemaal maken ze vele bijzondere en hele levensechte dingen mee.
Het meest bijzondere is dan waarschijnlijk wel dat de lead-gitaar-speler Jasper last heeft van een ‘klopgeest’ in zijn hoofd. Jasper is misschien ook wel de meest fascinerende personage in dit boek en zijn excentriciteit wordt weerspiegeld in ‘zijn’ hoofdstukken die het meest eigenzinnig qua schrijfstijl zijn. Jasper heeft als achternaam ‘De Zoet’ en is natuurlijk de nazaat van Jacob de Zoet uit het eponieme boek dat Mitchell eerder schreef over deze zeventiende-eeuwse Nederlander in het Japanse Decima. Maar het gaat nog verder, want Jasper wordt geplaagd door een demon die rechtstreeks uit dit boek voorkomt, voor de goede verstaander: de kwaadaardige Lord Enomoto.
Jasper’s klopgeest is meteen het enige surrealistische element in dit boek en het enige snufje ‘sf/fantasy’ dat doet denken aan het laatste grote boek van Mitchell; ‘The Bone Clocks‘, dat kortweg over een eeuwenlange strijd ging tussen clans onsterfelijken. In dit boek vond ik het fantasy-element het minst goed geslaagd. Maar in ‘Utopia Avenue’ zijn de passages over Jasper strijdt tegen zijn innerlijke demon geenszins ballast: ze zijn eerder ongelooflijk spannend en griezelig; het plot van een goede Stephen King waardig.
Afgezien van dat de worsteling van Jasper schrijnend goed in beeld wordt gebracht, is dit boek met deze verhaallijn natuurlijk óók weer een volgende bouwsteen in het steeds verder uitdijende eigen ‘imaginaerium’ dat Mitchell met zijn corpus van boeken aan het bouwen is. Want ja, naast Jacob de Zoet, komen allerlei andere bekende personages terug in dit boek. Zo haalt Jasper muzikale inspiratie uit het ‘Cloud Atlas Sextet’ van de obscure jonggestorven componist Robert Frobisher (één van de meest monumentale personages van Mitchell) en zijn namen als Hershey, Penhaligon, Luisa Rey, Marinus èn Frankland al bekend bij de fervente Mitchell-lezer; niet alleen uit ‘Cloud Atlas’, maar bijvoorbeeld ook uit het ook al genoemde ‘The Bone Clocks’.
En dan is nog steeds niet alles verteld, want Mitchell beperkt zich niet tot de fictieve personages uit zijn eigen universum, maar laat zijn personages ook veelvuldig kennis maken met allerlei heuse popsterren uit die tijd: David Bowie, Jimi Hendrix, Brian Jones, Syd Barrett, Leonard Cohen en Frank Zappa, om maar wat namen te noemen. En ook hier weet Mitchell heerlijk sappige scenes omheen te bouwen.
Hiermee weet Mitchell een prachtige vertelling te bouwen die volgens mij uiteindelijk gaat over de magie die kan ontstaan als bij een band alle puzzelstukjes in elkaar vallen en de som meer wordt dan de delen. En ze zo een band kunnen vormen die in een vaak hele korte bloeitijd in staat zijn zijn muziek te maken die bijna buitenaards goed is.
Zo is dit boek weer heel erg veel en is het in alles heel goed. Maar wat al met al dit boek vooral tot een groot succes maakt is het ongelooflijke vertelplezier dat van de pagina’s spat. En David Mitchell heeft zich niet alleen duidelijk vermaakt bij het schrijven, hij is ook nog eens de totale meester over de materie en laat dat onophoudelijk zien. Hij bewijst hiermee (wat mij betreft) wederom een schrijver van de absolute buitencategorie te zijn. Wat een vertelkracht! En wat een super-boek is dit, alweer!