Deze debuutroman van Gijs Wilbrink speelt in de Achterhoek en raakt allerlei typische dingen uit die streek aan: motorraces, de katholieke kerk en de jacht bijvoorbeeld. Er wordt zelfs hier en daar ‘plat gesproken’. Is het een bewuste poging om mee te liften op de hedendaagse populariteit van ‘regio-literatuur’ c.q. regionale boeken? Want die trend lijkt wel gaande, nu veel mensen blijkbaar de blik iets minder (inter-)nationaal gericht hebben, in deze huidige verwarrende tijden.
Het boek gelezen hebbend, lijkt me het echter niet dat Gijs Wilbrink dit heel bewust gedaan heeft. Want daarvoor is het boek op hetzelfde moment voor het grote publiek misschien toch ook weer net te weerbarstig. Wilbrink heeft namelijk een zeer bloemrijke, intense en literaire schrijfstijl, waarin hij het op alle vlakken vèrre van klein houdt. Ook op het Achterhoekse platteland gebeuren blijkbaar dingen die zo in een Marquez-vertelling hadden gepast, zoals de hele verwikkeling rond de dorpspastor met tuberculose die de goe-gemeente zijn vol met bloed gehoeste doeken toont in de hoogmis. Maar bijvoorbeeld ook een bezoek van Isa aan een kraakcafé in Utrecht beschrijft Wilbrink al even intens…
Intussen gaat het verhaal hoofdzakelijk over Tom, die ooit een grote carrière tegemoet leek te gaan als motorcrosser, en Isa, zijn opstandige dochter, die naar in de grote stad is getrokken om te studeren, totdat familiekwesties ertoe nopen terug te keren naar huis.
Ik vond dit al met al een hele bijzondere en indringende roman. Het verhaal is dwingend en het beeld dat Wilbrink schetst van de Achterhoek is sterk en overtuigend (Twente, mijn homeground, is immers qua cultuur niet zo verschillend). Uitstekend gedaan!