Over twee regels in het moderne voetbal

We moeten het even hebben over voetbal. Het meest bekeken spelletje op aarde en ook ik ben een gematigd fan. Helaas is in het moderne voetbal de uitleg van twee cruciale spelregels echter volledig ontaard. En dat leidt maar al te vaak tot tenenkrommende toestanden! Ik bedoel de handsregel en de buitenspelregel. Beide bespreek ik hierna in deze korte blog.

Handsregel: terug naar een proportionele straf

Het is duidelijk dat je bij ‘voetbal’ je handen niet mag gebruiken, maar waar het mis gaat is dat bijna elke vorm van ‘hands’ in het strafschopgebied leidt tot een penalty. Iedereen met een dosis gezond verstand voelt aan dat dit wringt. De juridische term hiervoor is proportionaliteit. Dat beginsel zegt dat de sanctie in een redelijke verhouding moet staan tot de ernst van de overtreding.

In heel veel gevallen is dat met hands niet het geval. De sanctie is immers loodzwaar: een penalty, die bijna altijd tot een goal leidt en daarmee vaak beslissend is voor de uitslag van de wedstrijd, wetende dat veel wedstrijden eindigen in bijv. 1-0, 2-1, 1-1 of 0-0. Dan zou de overtreding ook loodzwaar moeten zijn, maar dat is die helemaal niet. Heel vaak heb je het over aangeschoten hands, een bal belandt dan min of meer ‘per ongeluk’ tegen een arm van een speler.

In het moderne voetbal geldt daarbij het criterium dat alleen als de armen dicht langs het lijf zitten er geen sprake is van hands, maar dat is goedbeschouwd ronduit absurd.

Ondanks dat je voetbal speelt met je voeten en soms je kop -daarover later nog meer- spelen de armen natuurlijk wel degelijk een essentiële rol bij het voetbal! Meer specifiek bij het bewegen van je lichaam: ze zijn bijvoorbeeld cruciaal voor je evenwicht, of bij het afzetten bij een sprong. Het lijkt alsof men allemaal even de functie van armen vergeet: alsof iedere voetballer eigenlijk net zo goed in een dwangbuis kan spelen!

In het moderne voetbal zie je ook bijna zoiets gebeuren als verdedigers, op het moment dat een bal de zestien in wordt gepompt, strak de armen achter het lijf houden. Alles om maar te voorkomen dat die bal onverhoeds je arm raakt en je zo god forbid een strafschop veroorzaakt. Die praktijk zou iedere voetballiefhebber pijn aan de ogen moeten doen, lijkt me toch. En het is een heel duidelijk symptoom van dat er hier een regel is ontaard.

Het kan ook anders, natuurlijk. En daarvoor moeten we weer terug naar het basisbeginsel van dat de straf proportioneel moet zijn. Dat betekent dus dat alleen zware overtredingen weer reden zouden moeten zijn van het geven van een strafschop: dus bijvoorbeeld het neerhalen van een doorgebroken speler die op het punt staat te scoren, of het met je hand tegenhouden of wegslaan van een bal, met hiermee het duidelijke doel een goal te voorkomen.

Tegenstanders zullen nu natuurlijk zeggen: die regel zal heel veel discussie geven, want wanneer is iets ‘bewust’ hands? Daarop zeg ik dat de huidige uitleg van de regel minimaal even discutabel is: wanneer is precies een arm nog dicht bij het lijf, en wanneer niet meer? De voorbeelden van alle twijfelachtige gevallen zien we wekelijks op onze velden.

Maar wat je wél voorkomt door de aanpassing van die regel is wel de tenenkrommende praktijk dat hele lichte overtredingen leiden tot een hele zware sanctie: een strafschop. Want dit is zonder meer spel-ontsierend. En voor de goede orde nog even: ik bedoel niet dat hands in het strafschopgebied dan helemaal niet meer bestraft moet worden. Maar wat mij betreft kan er prima worden volstaan met een indirecte vrije trap aan de rand van de zestien.

Buitenspelregel: een too close to call marge

Dit brengt ons bij de tweede problematische spelregel in het moderne voetbal; de buitenspelregel. Buitenspel is een heel bijzondere en maar ook essentiële regel in het voetbal: daarom pleit ik zeker niet voor het opheffen van de regel. Maar waar wel een einde aan moet komen, is de praktijk van dat de aanvallende partij bij wijze van spreken met een centimeter buiten spel kan staan, want ja: zo precies kunnen we dat in topwedstrijden tegenwoordig in beeld brengen. Ik vind dit spel-ontsierend, omdat maar al te vaak prachtige aanvallen en doelpunten hiermee ongeldig worden verklaard.

En belangrijker: zo is de buitenspelregel nooit bedoeld! Buitenspel is volgens mij bedoeld om te voorkomen dat de aanvallende partij continu één aanvaller in de zestien van de tegenstander houdt. Als de bal in hun bezit komt, kan die aanvallende partij dan namelijk in één keer de bal naar voren pompen en hiermee meteen die aanvaller vrij voor de doelman zetten. Dat is natuurlijk niet de bedoeling: het zou veel van de dynamiek en tactiek van het moderne voetbalspel weghalen.

Wat je dus wilt bestraffen is dat een aanvaller reëel voordeel haalt doordat die ‘dieper’ staat dan de laatste verdediger. Uit deze uitleg blijkt al dat het dan niet om centimeters kan gaan; in zo’n geval is er immers geen sprake van een reëel voordeel voor de aanvaller. Om die reden vind ik het logisch om een foutenmarge aan te houden en wel ten faveure van de aanvallende partij. Omdat we ten slotte ‘voetbal’ spelen, vind ik het logisch om die marge uit te meten in voetlengtes, bijvoorbeeld 2 voetlengtes; dat is ongeveer 60 centimeter. Bij wedstrijden met buitenspeltechnologie wordt die marge dan ook weergegeven op die plaatjes waarop de lijnen precies uitgezet zijn: de ’too close to call’-marge.

Daar komt bij dat het ook niet meer zou moeten kunnen dat een aanvaller met een uitzwaaiende arm buitenspel kan staan. Om dat te voorkomen wordt alleen nog maar gekeken naar de positie van de voeten en het hoofd; het is immers niet voor niets ‘voetbal’ en je voeten en je kop zijn de enige lichaamsdelen die je mag gebruiken. Ook hier weer heeft de aanvallende partij het voordeel; als die met alleen zijn voeten wel buitenspel zou staan, maar met zijn hoofd niet, is het toch géén buitenspel.

Tegenstanders zullen zeggen dat dit nóg discutabeler is dan de huidige praktijk, waarin tot op de centimeter exact wordt geoordeeld op wel of niet buitenspel. Want dat is toch ten minste duidelijk? En waarom niet één voetlengte als maat nemen, of 3 of 4? Hierop zeg ik: wat mij betreft zou 1, 3 of 4 voetlengtes ook prima zijn, daar gaat het mij niet om, het gaat mij erom dat het juist niet zulke exacte wetenschap is; daarom zeggen we ook wat mij betreft niet meer: “die speler staat wel of niet nèt een centimeter buitenspel“, maar: “in dit geval is het buitenspelgeval ’too close to call’ en wordt dus niet afgefloten“. Daarmee haal ik denk ik ook meteen de wind uit de zeilen weg van tegenstanders die zeggen: “maar je krijgt zo toch verschil met wedstrijden waar geen buitenspeltechnologie is?” Ik zou zeggen: nee, dat verschil wordt met deze verandering juist kleiner, want een grens- of scheidsrechter kan natuurlijk nooit met het blote oog een buitenspelgeval van een centimeter onderscheiden; logischerwijs fluit de scheidsrechter pas af als hij duidelijk kan zien dat het buitenspel is. Het lijkt me niet zo gek om te beredeneren dat de aanvaller dan zichtbaar verder moet staan, misschien inderdaad wel ongeveer die twee voetlengtes.

Afsluiting
Zou het voetbalspel met de aanpassing van deze twee regels aantrekkelijker worden? Ik denk het wel. Zou de discussie erover verstommen? Dat denk ik zeker niet. Maar die gaat natuurlijk toch voor eeuwig door; dat is immers óók het leuke van voetbal: je kan er eindeloos over blijven praten!